Exodus 29

Offers voor de wijding

Exodus 28 en Exodus 29 horen bij elkaar. Priesterkleding, die in Exodus 28 is beschreven, alleen is niet voldoende. Er moet ook een wijding plaatsvinden. Priester zijn is één ding, priesterdienst verrichten is een ander ding. Om priesterdienst te doen is het nodig zich bezig te houden met de Heer Jezus en Zijn werk. Dat laten de offers zien die in Exodus 29 worden genoemd. De betekenis ervan zullen we verderop in dit hoofdstuk zien, als wordt beschreven hoe deze offers moeten worden gebracht.

De wassing

Voor we zicht kunnen krijgen op het werk van de Heer Jezus, is eerst de wassing met water nodig. Water stelt het Woord van God voor in zijn reinigende kracht (Ef 5:26). Afwassen van alle onreinheid door belijdenis, waartoe we komen als we in Gods Woord lezen hoe Hij over de dingen denkt, gaat aan heiliging, toewijding vooraf. Dat zien we in 1 Korinthiërs 6: “En dit waren sommigen [van u]; maar u bent afgewassen, maar u bent geheiligd, maar u bent gerechtvaardigd door de Naam van de Heer Jezus en door de Geest van onze God” (1Ko 6:11).

Aäron en zijn zonen aangekleed

Na de wassing om te reinigen kan het aantrekken van de priesterkleding plaatsvinden. De toepassing daarvan is dat we ons bewust mogen zijn dat God ons in Zijn tegenwoordigheid kan aanvaarden. We hebben daarvoor de geschikte kleding. We zijn als priesters bekleed “met gerechtigheid” en “met heil” (Ps 132:9; 16), ja, met Christus Zelf, want we zijn “begenadigd [of: aangenaam gemaakt] in de Geliefde” (Ef 1:6). Wat nog nodig is, is de grondslag, de basis waardoor we met Christus bekleed kunnen worden. Die basis hebben we in de verschillende offers die bij de wijding worden gebracht.

Hoewel Aäron en zijn zonen samen hun kleren aankrijgen, neemt de hogepriester toch een speciale plaats in. Hij krijgt bijzondere kleding aan en hij wordt gezalfd met olie voordat er van bloed sprake is. Dat is ook het onderscheid tussen ons als priesters en de Heer Jezus. De Heer Jezus is ook gezalfd met de Heilige Geest voordat Hij het werk op het kruis heeft volbracht (Hd 10:38a; Mt 3:16). Wij zijn pas gezalfd, dat wil zeggen dat we de Heilige Geest hebben ontvangen, na het vergieten van Zijn bloed en het aannemen van het evangelie (Ef 1:13).

De zonen zien hoe Aäron wordt gezalfd. Zo moeten wij eerst enig begrip hebben van de Heer Jezus als Hogepriester om in staat te zijn ons priesterschap uit te oefenen zoals God het heeft bedoeld.

De stier als zondoffer

Van de drie dieren die bij de wijding worden geslacht, is de stier als zondoffer het eerste dier. Aäron en zijn zonen moeten zich met dit zondoffer een maken, wat door het opleggen van de handen tot uitdrukking wordt gebracht. Voor ons wil dit zeggen dat wij ons in de geest een moeten maken met de Heer Jezus als het zondoffer, dat is als Degene ”Die Zelf onze zonden in Zijn lichaam heeft gedragen op het hout” (1Pt 2:24) en “voor ons [tot] zonde gemaakt” is (2Ko 5:21). Zo heeft Hij onze zonden van ons weggenomen en staan we voor God zonder zonde.

Het altaar moet ook worden gereinigd met het bloed van het zondoffer. Het altaar spreekt van de tafel van de Heer (Ml 1:7; 1Ko 10:15-21). De tafel van de Heer spreekt van gemeenschap met God en met elkaar. Het is noodzakelijk steeds te beseffen dat de zonde daar geen plaats mag hebben.

Alles van het zondoffer moet buiten het kamp worden verbrand als een gruwel voor God. Het vet van het zondoffer is geen gruwel voor God. Dat komt op het altaar. Het vet spreekt van de kracht, de energie waarmee de Heer Jezus het werk voor de zonde heeft volbracht. Dat is aangenaam voor God en dat mogen wij Hem vertellen, Hem offeren.

De ene ram als brandoffer

Evenals op de kop van de stier moeten Aäron en zijn zonen hun handen leggen op de kop van de ram die als brandoffer voor de HEERE wordt geofferd. Door de eenmaking met het zondoffer gaat als het ware de onwaardigheid van de priester over op het zondoffer. Bij het brandoffer is het omgekeerd: door de eenmaking met het brandoffer gaat als het ware de waardigheid en aangenaamheid van het brandoffer over op de priester.

Het brandoffer is in zijn geheel voor God en is voor Hem “een aangename geur”. De Heer Jezus heeft op het kruis God verheerlijkt. Hij heeft God geopenbaard in al Zijn liefde en genade evenals in Zijn gerechtigheid en heiligheid.

De andere ram als inwijdingsoffer

Na het zien van de Heer Jezus als het zondoffer en het brandoffer komt pas de eigenlijke inwijding. Dit gebeurt door de andere ram te nemen en die als inwijdingsoffer te offeren. Dit inwijdingsoffer is een bijzonder soort dankoffer. Het dankoffer is een gemeenschapsoffer.

Ook op de kop van dit offerdier moeten Aäron en zijn zonen hun handen leggen, zich daarmee een maken. Het brengen van dit offer brengt tot uitdrukking dat wij zien hoe de Heer Jezus in gemeenschap met Zijn Vader en in volle toewijding aan Hem Zijn weg op aarde is gegaan tot in de dood.

Dat behoort ook in ons leven tot uiting te komen. Het gaat er niet om dat wij de Heer Jezus kunnen navolgen in het werk dat Hij heeft gedaan op het kruis. Dat is onmogelijk, daarin is Hij uniek, alleen Hij heeft dat werk kunnen doen. Waar het om gaat, is dat onze toewijding aan God van hetzelfde karakter is (vgl. Ef 5:1-2). We zien dat symbolisch voorgesteld in de volgende handelingen met betrekking tot de toepassing van het bloed.

Het bloed moet bij Aäron en zijn zonen worden gedaan op de rechteroorlel, op de duim van de rechterhand en op de grote teen van de rechtervoet. Dat spreekt van ons luisteren, gehoorzamen (oor), onze handel (hand) en onze wandel (voet). Ons hele wezen is geheiligd door het bloed van de Heer Jezus. We moeten alleen luisteren naar Hem, alleen dat doen wat Hij tegen ons zegt, alleen daarheen gaan waar Hij ons hebben wil. De hele persoon moet aan God toegewijd zijn, pas dan zal onze priesterdienst Hem aangenaam zijn. Daarom wordt weer vermeld dat ook op het altaar bloed moet worden gesprenkeld.

Verder wordt ook op de kleding bloed gesprenkeld. Het hele uiterlijke gedrag als priesters moet in overeenstemming zijn met de waarde van het bloed. Daarna wordt er zalfolie op gesprenkeld. Dat spreekt ervan dat alleen door de kracht van de Heilige Geest uitoefening van ware priesterdienst mogelijk en aangenaam voor God is. Het gaat om aanbidding “in geest en waarheid” (Jh 4:24).

Het beweegoffer en het hefoffer

Van de ram moeten bepaalde delen samen met bepaalde graanoffers worden gelegd in de handen van Aäron en in de handen van zijn zonen. Dat alles moet worden bewogen voor het aangezicht van de HEERE. Daarna moet het als een brandoffer op het altaar aan God worden geofferd. Van de ram worden speciaal het borststuk als een “beweegoffer” en de achterbout als een “hefoffer” genoemd.

Met deze handelingen wordt de inwijding voortgezet. Er is eerst iets voor hen gebeurd: er zijn offers voor hen geslacht. Er is daarna iets met hen gebeurd: zij zijn met bloed geheiligd en gezalfd met olie. Nu moet er iets door hen gebeuren: ze moeten het beweegoffer en het hefoffer brengen.

Wij mogen als priesters het werk kennen dat Christus voor ons heeft volbracht. We mogen weten dat we door Zijn bloed geheiligd zijn om priester te zijn. We mogen onze priesterdienst uitoefenen in de kracht van de Heilige Geest. We krijgen vervolgens inzicht in de kwaliteiten die bij de Heer Jezus aan het licht zijn gekomen over het werk dat Hij heeft volbracht.

Het eerste dat wordt genoemd, is het vet. Het vet spreekt van de energie, de volharding die Hij heeft getoond op de weg die Hij is gegaan. Met het vet worden ook brood en koeken gebracht. Dit is een graanoffer en spreekt van Zijn hele weg op aarde tot in de dood op het kruis. In alles is Hij volmaakt rein en aan God toegewijd geweest. Dat mogen we allemaal in bewondering voor Gods aangezicht heen en weer bewegen en opheffen.

Als alles heen en weer bewogen is, wordt het op het brandoffer gelegd en aan God geofferd. Dat spreekt ervan dat we God aanbidden voor alles wat we van de Heer Jezus hebben gezien. We zullen Hem vertellen welk een vreugde en voldoening Hij gevonden moet hebben in Zijn Zoon en alles wat Hij heeft gedaan, wat allemaal alleen tot eer van Zijn Vader is geweest.

We mogen Zijn liefde, waarvan het borststuk spreekt omdat daar het hart zit, die Hem heeft gedreven om dit werk te doen, bewonderen. We mogen de kracht, waarvan de achterbout spreekt, zien, waardoor Hij dit werk heeft volbracht. Het borststuk en de achterbout zijn voor Aäron en zijn zonen. Als priesters mogen we ons bijzonder bezighouden met de liefde en de kracht van de Heer Jezus. Hoe meer we daarvan zien, hoe meer dat in onze toewijding als priesters tot uiting zal komen.

De opvolging van Aäron

De dienst van het priesterschap wordt steeds door een volgend geslacht overgenomen. Zolang de gemeente op aarde is, zal God ervoor zorgen dat er priesters zijn door wie Hij en Zijn Zoon geëerd worden. De priesterdienst op zich is voor het hele leven. Daarop wijst dat de priester zijn kleding “zeven dagen [lang]” moet “aanhouden”. De priesterdienst staat speciaal in verbinding met de plaats van ontmoeting of samenkomen.

Het inwijdingsoffer als voedsel

Het vlees van de ram mag door de priesters worden gegeten. Zo wordt het offer een deel van henzelf. Eten is voor ons in geestelijk opzicht bedoeld. Als wij in Gods Woord lezen met honger om Hem te kennen, zullen we door dat voedsel worden gevormd.

De priesterwijding duurt zeven dagen. Dat betekent voor ons dat wij ons hele leven priester zijn en die dienst dan ook voortdurend uitoefenen: “Laten wij door Hem voortdurend een lofoffer brengen aan God, dat is [de] vrucht van [de] lippen die Zijn Naam belijden” (Hb 13:15).

Verzoening van het altaar

De plaats waar de wijding plaatsvindt, moet voortdurend in verbinding worden gebracht met het bloed. Wij moeten telkens nagaan of de plaats van wijding nog rein is, of er niets is binnengeslopen wat in strijd is met de betekenis van het bloed. Niet-geoordeelde zonde mag niet bestaan op de plaats waar gelovigen als gewijde priesters komen om hun dienst te doen.

Dagelijks morgen- en avondoffer

God wil dat Zijn volk zich dagelijks herinnert dat Hij slechts bij hen kan wonen op grond van een gedurig offer. Omdat het werk van de Heer Jezus altijd voor Zijn aandacht staat, kan Hij bij Zijn volk zijn. Hij wil dat Zijn volk zich dat ook bewust is. Als het volk de waarde van dat offer voor God vergeet, vergeet het de reden van zijn bestaan als volk van God. Dan komt er ruimte voor de mens. Dan gaat hij zichzelf belangrijk vinden en wijkt hij af van God.

God komt samen met Zijn volk

Het gedurig brandoffer staat bij de ingang van de tent van ontmoeting ofwel de tent der samenkomst. De Heer Jezus heeft God verheerlijkt. God ziet Zijn volk aan in Hem en de waarde van Zijn offer. Dat is de grondslag waarop God bij Zijn volk kan en wil wonen en hen kan ontmoeten en met hen kan samenkomen. Hij wil hun God zijn. Hij wil dat ze bij Hem komen om Hem te eren, te aanbidden. Daartoe heeft Hij hen bevrijd uit de slavernij van de zonde.

Copyright information for DutKingComments